Per 1 januari 2020 wordt rekening gehouden met een financieringsoverschot van bijna € 14 miljoen. Dit is het verschil tussen de aanwezige vaste financieringsmiddelen zoals de opgenomen geldleningen, het eigen vermogen en de voorzieningen (totaal € 133 miljoen) en de boekwaarde van de investeringen en de te financieren grondexploitaties en voorraad (totaal € 119 miljoen).
Financieringsbehoefte (x € 1.000) | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|
Vaste financieringsmiddelen: | |||||
Reserves | 48.985 | 49.220 | 50.042 | 53.396 | |
Voorzieningen | 64.237 | 61.861 | 52.695 | 52.787 | |
Opgenomen leningen | 19.305 | 14.236 | 21.267 | 19.404 | |
Totaal (a) | 132.527 | 125.317 | 124.004 | 125.587 | |
Te financieren | |||||
Vaste activa | 65.309 | 79.239 | 90.985 | 90.338 | |
Grondexploitaties | 53.355 | 52.070 | 39.501 | 34.009 | |
Totaal (b) | 118.664 | 131.309 | 130.486 | 124.347 | |
Financieringsoverschot (a-b) | 13.863 | -5.992 | -6.482 | 1.240 |
De korte rente (rentetypische looptijd < 1 jaar) is in het algemeen lager dan de lange rente (rentetypische looptijd ≥ 1 jaar). Op grond van deze veronderstelling is het uitgangspunt om de financieringsbehoefte eerst te dekken met de maximaal toegestane kasgeldlimiet en de resterende behoefte te dekken met langlopende leningen. Met deze aanpak proberen wij de financieringskosten zo laag mogelijk te houden.